
Bid-en devotieprentjes
Inleiding,
Devotieprentjes zijn kleine bladen perkament of papier met een voorstelling van Christus, een heilige, een godsdienstig symbool of een tafereel uit de bijbel. Ze worden ook wel “santjes” genoemd naar het Latijnse
woord sanctus, dat heilige betekent. Het bidprentje is een bijzonder soort devotieprentje,
uitgegeven naar aanleiding van het overlijden van een bepaalde persoon.
Bidprentjes wekken op tot gebed voor het zielenheil van de overledene en zijn tevens bedoeld om de herinnering aan een gestorvene levend te houden. Het laten maken van een bidprentje is een katholiek gebruik; protestanten bidden namelijk
niet voor de overledenen. Het is ontstaan in de België in de 17e eeuw.
Vanaf 1850 is dit gebruik vrij algemeen. Ook nu nog ontvangt men in onze streken, wanneer men een
uitvaart bijwoont, een prentje ter herinnering aan de overledene. Het uitgeven van een bidprentje is dus nog steeds een levend gebruik, zeker in Limburg. Door de teruggang in de katholieke geloofsbeleving kom je andere devotieprentjes zoals bijv. communieprentjes of professieprentjes niet vaak meer tegen. Bidprentjes werden en worden door diverse uitgeverijen in serie
geproduceerd. De nabestaanden kiezen een toepasselijk prentje uit en laten de achterzijde bedrukken door een plaatselijke drukkerij of die van de begrafenisonderneming. Ze worden uitgereikt tijdens de uitvaartmis van de overledene.
Vroeger werden ze daarna gewoonlijk bewaard in het kerkboek. Bij iedere kerkgang werd het missaal gebruikt en viel het oog erop. Toen door allerlei veranderingen in de eredienst het kerkboek in onbruik raakte, werden de prentjes in een doosje bewaard. Het godsdienstige gebruik van bidprentjes is in onze tijd naar de achtergrond verdwenen.
Tegenwoordig worden ze door heel wat mensen verzameld, Jaren geleden ben ik met verzamelen begonnen t.b.v. heemkundekring “t oude grimbiaca ” en inmiddels telt onze collectie bidprentjes en andere
devotieprentjes van (voormalige) inwoners van de gemeente Opgrimbie en daarbuiten enkele duizenden exemplaren. De oudste zijn ruim anderhalve eeuw oud en de verzameling geeft dus een overzicht van de evolutie van zowel tekst als
afbeelding op deze prentjes.
In dit deel gaat het over de speciale variant van het devotieprentje die bidprentje wordt genoemd. We bespreken achtereenvolgens het ontstaan van het bidprentje en de ontwikkelingen betreffende het gebruik, de wijze van opstellen van de tekstzijde en de voorstellingen op de beeldzijde. Tenslotte komen nog de typen van het portretfotobidprentje en het
kinderbidprentje ter sprake. Ter illustratie zijn voornamelijk exemplaren uit onze verzameling afgedrukt.

Ontstaan en functies van het bidprentje
Het ontstaan van bidprentjes kan worden gesitueerd in de eerste helft van de 17e eeuw. De oudst bekende prentjes zijn gewone algemene devotieprentjes waarop aan de achterkant een handgeschreven tekst staat waarin een gebed gevraagd wordt voor een overledene, vandaar de benaming bidprentjes. Aanvankelijk werden alleen religieuzen bedacht. Omstreeks 1730 werden de eerste bidprentjes gedrukt. Pas na 1830 konden de prentjes ook worden aangetroffen in Limburg.
Oorspronkelijk werd slechts voor priesters en voor leden van aanzienlijke of welgestelde families een bidprentje vervaardigd. Voor de gewone man werden er “invulprentjes” in de handel gebracht. Behalve doodshoofden en dergelijke vindt men hierop ook taferelen uit het vagevuur. Verder vermaningen of citaten uit de bijbel en een oproep tot gebed, waarin men zelf de naam en sterfdatum van de overledene kon invullen. Omdat vanaf het einde van de 18e eeuw de perkamenten prentjes steeds meer vervangen werden door goedkopere prentjes van papier, kwamen vanaf dat moment ook minder kapitaalkrachtige personen in aanmerking. En toen vanaf 1850 overgeschakeld werd op mechanische massaproductie kwam het bidprentje binnen ieders bereik. De gewoonte om bij een begrafenis bidprentjes te geven is daarna pas algemeen geworden.
Soms werden op de prentjes van priesters de namen van overleden verwanten toegevoegd. Op dezelfde manier deelden, nog tot in de tweede helft van de 19e eeuw, eerder gestorven echtgenoten voor wie indertijd geen eigen prentje
was gemaakt, in het bidprentje van de huwelijkspartner die hen had overleefd.
Bidprentjes, ook wel doodsprentjes of doodssantjes genoemd, komen zoals reeds vermeld vrijwel uitsluitend bij katholieken
voor. De functie van het bidprentje was op de eerste plaats een oproep om te bidden voor het zielenheil van de overledene.
De achtergrond was het in de Middeleeuwen ontstane geloof in het bestaan van een vagevuur, een soort tussenvorm tussen
hemel en hel waarin de zondige zielen werden gezuiverd om uiteindelijk toch in de hemel te kunnen komen.

Op de derde plaats kon een bidprentje ook nuttig zijn voor het zielenheil van de gebruiker, omdat deze met zijn gebed, behalve voor de overledene, ook een aflaat voor zichzelf kon verdienen. Het betreft dan zg. aflaatprentjes. Een aflaat is de kwijtschelding door het kerkelijk gezag van tijdelijke straffen, nog uit te boeten voor reeds vergeven zonden.
Een volle aflaat kon men alleen verdienen met behulp van een aflaatprentje waarop de gekruisigde Jezus was afgebeeld. Volgens een decreet van paus Pius IX van 31 juli 1858 moest men het aflaatgebed bidden voor een
kruisbeeld na eerst gebiecht en gecommuniceerd te hebben. Meestal werd dit gebed dan ook afgedrukt naast een afbeelding van Christus aan het kruis op de voorzijde van het prentje.
Via het gebed voor de overledene konden de nabestaanden het zuiveringsproces gunstig beïnvloeden. Protestanten hebben deze gedachte altijd afgewezen, omdat zij niet willen tornen aan de almacht van God.
Een tweede functie van het bidprentje is het bewaren van de herinnering aan de overledene.

De tekstzijde van het bidprentje
De oudste bidprentjes zijn, zoals reeds gezegd, met de hand geschreven en de tekst is heel kort. Hij bevat niet meer dan een oproep tot gebed en de naam en de sterfdatum van de overledene. Met deze sobere gegevens heeft men jarenlang volstaan, ook toen men, rond 1730, deze teksten ging drukken.
Langzamerhand ging men meer levensbijzonderheden vermelden: de leeftijd, vaak tot op de dag nauwkeurig, de datum en plaats van geboorte, de naam van degene met wie de overledene gehuwd was, de datum van de begrafenis
enz. Daaronder een kort gebed, b.v. Heer, geef hem de eeuwige rust.
Om het leven van de gestorvene te typeren en de achterblijvenden te vermanen en te troosten, plaatste men al spoedig onder deze biografische gegevens een of meer citaten uit de bijbel of uit het werk van kerkelijke schrijvers.
De tekstzijde van het prentje, zoals die zich in de 19e eeuw ontwikkelde, kan onderverdeeld worden in het vignet, de aanhef, de
persoonsgegevens, de In Memoriamtekst en het Requiescat in pace (Rust in vrede).
Het vignet
De tekst op het bidprentje werd in de regel voorafgegaan door een vignet. Dit vignet is meestal een kruisje, maar ook doodshoofdjes, zandlopers en engeltjes komen voor. Als het om de dood van een priester gaat treffen we kelkjes aan. Ook vinden we aanroepen als J(ezus)M(aria)J(ozef).
Al vanaf 1940 werd op de meerderheid van de prentjes geen vignet meer afgedrukt waarna dit in de jaren zeventig geheel
verdween.
De aanhef
De meest populaire aanhef op bidprentjes, vanaf het ontstaan tot aan de Tweede Wereldoorlog, was de oproep: “Bid voor de ziel van zaliger …”. Na 1945 gebruikte men moderner klinkende varianten als “Gedenk in uw gebeden” en “Laat
ons bidden voor …”. Duidelijk werd hierin tot uitdrukking gebracht wat de bedoeling was van het prentje: het gebed voor de overledene.
De belangrijkste omwenteling van na de oorlog is dat het bidprentje tot herinneringsprentje evolueerde. Het is niet langer het zielenheil van de overledene dat centraal staat, maar de herinnering aan hem bij de nabestaanden,
hetgeen uitgedrukt wordt in een aanhef als “In memoriam …” of “Ter herinnering aan …

De persoonsgegevens
De persoonsgegevens nemen een prominente plaats in op het bidprentje. Onder de naam van de overledene, meestal vet gedrukt in een groter lettertype, volgen de geboorte- en sterfdatum alsmede de plaats van geboorte en sterven. Datum en plaats van de begrafenis kan men ook aantreffen. Bij gehuwden staat
gewoonlijk de naam van de echtgenoot vermeld. Beroep en doodsoorzaak zijn meestal niet aangegeven. Wel komt een indicatie voor betreffende de wijze van overlijden: plotseling, na een langdurig lijden, door een noodlottig ongeval. Tussen 1870 en 1960 treffen we regelmatig de vermelding aan dat de
overledene lid was van een vrome vereniging of broederschap. In het aangezicht van de Heer kon het namelijk geen kwaad als gewezen kon worden op het lidmaatschap van bijv. de Aartsbroederschap van de H. Familie. Na 1960 werden dergelijke verenigingen in de Belgische katholieke kerk zeldzaam, waardoor
we ze ook niet meer op het bidprentje tegenkomen. Kerkelijke en wereldlijke onderscheidingen worden niet vergeten, evenals allerlei functies die men in het kerkelijke of maatschappelijke leven had vervuld. Voor sommige overledenen kwam men plaats tekort en zij kregen dan een dubbel prentje waar meer op kon.
In de 19e eeuw maar met name in de periode 1900-1960 werd het op de bidprentjes aangegeven als de overledene was voorzien van de laatste sacramenten. De laatste twintig jaar komt dit aanmerkelijk minder vaak voor. Als verklaring kan worden gegeven dat dit sacrament na het Tweede Vaticaans Concilie van karakter is veranderd. Men spreekt sindsdien niet meer van het sacrament van de stervenden, maar van het sacrament voor de zieken, dat niet meer zo laat mogelijk voor het sterven wordt toegediend, maar aan een
ernstig zieke die nog bij volle bewustzijn is. Omdat het vooral een functie naar de zieke heeft, beschouwt men het als minder zinvol om op het bidprentje te vermelden.
De In memoriamtekst
De In memoriamtekst of het rouwbeklag beslaat het grootste deel van de tekstzijde van het bidprentje. Tot 1920 geschiedde het rouwbeklag op vrijwel alle prentjes in de vorm van toepasselijk geachte bijbelteksten of teksten van kerkelijke schrijvers. Gemiddeld staan op ieder prentje tussen de vier en tien van dergelijke citaten. Om de keuze voor goede bijbelteksten te vergemakkelijken werden boekjes in omloop gebracht waaruit de priester of de koster een verantwoorde keuze kon maken. Het bidprentje werd zo een soort cliché. Steeds maar weer komen we dezelfde teksten tegen, overgeschreven van oudere prentjes of uit de
voorbeeldboekjes, vaak zonder persoonlijke gedachte. In de periode 1920-1939, een overgangstijd, werden de bijbelcitaten nog wel gebruikt, maar steeds vaker zonder bronvermelding. De In memoriamtekst kreeg daardoor het karakter van één aaneengesloten tekst over de overledene. Na de oorlog
kwam het steeds vaker voor dat de direct nabestaanden het bidprentje samenstelden en werd de herinneringstekst persoonlijker. De structuur van de In memoriamtekst heeft in de loop der jaren weinig verandering ondergaan. De In memoriamtekst kent een vaste opbouw die in vier onderdelen uiteenvalt. Over
het algemeen wordt ingegaan op het leven van de overledene (zijn karakter, zijn geloof), zijn dood (toespelingen op de wijze van sterven: plotseling, na een langdurig lijden, na een lang leven), het heilsperspectief (de rechtvaardige gelovige wacht het eeuwig leven door het offer van Christus) en de
nabestaanden. In het laatste onderdeel van de In memoriamtekst worden de nabestaanden die het sterven moeten verwerken regelmatig toegesproken. Ook wordt hun vaak een raad meegegeven: “Dierbare Kinderen weest sterk in Uw vertrouwen op God. Bewandelt Zijn wegen en onderhoudt Zijn geboden, zoals ik U
altijd heb voorgehouden, dan zult gij gelukkig De In memoriamtekst heeft aldus een logische opbouw. Uitgangspunt is de brute ingreep van de dood. Een mens is gestorven (op welke manier?), wat
was het voor een mens?, waar is deze mens naartoe? en, tenslotte, hoe moeten de nabestaanden dit verlies verwerken? Op deze voor de hand liggende vragen tracht het bidprentje een antwoord te formuleren.
Het Requiescat in pace (Rust in vrede)
De tekstzijde van het bidprentje wordt over het algemeen afgesloten met een “Hij ruste in vrede!” of met de
Latijnse afkorting R.I.P. (Requiescat in pace). Ook spreuken als “Mijn Jesus barmhartigheid (100 dagen aflaat)” of “Zoet hart van Maria, wees mijn heil (300 dagen aflaat)” komen voor.
In de jaren zestig verdwenen de spreuken geleidelijk aan, maar ook nu nog eindigen veel bidprentjes heel natuurlijk met:
Rust in vrede. De laatste dertig jaar komen voornamelijk dubbele (vierzijdige) bidprentjes voor, waarop tevens is gedrukt een dankbetuiging van de nabestaanden voor de getoonde belangstelling na het overlijden en voor de aanwezigheid bij de uitvaart. Tot in de jaren ’50 van deze eeuw kon men op bidprentjes helemaal onderaan de naam van de drukkerij aantreffen of die van de koster. Tegenwoordig is het gebruikelijk dat een familielid van de overledene het bidprentje samenstelt, maar vroeger was dat de taak van de koster of de
pastoor. De koster droeg vaak de zorg voor het totstandkomen van het prentje.
Hij benaderde de nabestaanden voor de keuze van de beeldzijde en wanneer hij de tekst niet zelf opstelde, haalde hij deze op bij de pastoor. Voor deze dienst ontving de koster een zekere provisie

De beeldzijde van het bidprentje
Bidprentjes waren oorspronkelijk algemene devotieprentjes (heiligenprentjes) die door de tekst op de keerzijde een andere bestemming kregen. Bij de oudste exemplaren was er nog geen enkel verband tussen de voorstelling en de tekst.
Toch werden er in de 17e eeuw al prentjes gemaakt die betrekking hebben op dood en vergankelijkheid. Ze hadden echter geen tekst op de achterzijde en waren moraliserend bedoeld. Er stonden symbolen of zinnebeelden (emblemen) op van de kortstondigheid van het leven, zoals de schedel, de zandloper, bloemen en zeepbellen. Daaronder vermaningen als “Omnia
Vanitas” (Alles is ijdelheid). Ook de kaars, muziekstukken en een uurwerk symboliseren de aardse vergankelijkheid, terwijl ook de afgebroken zuil en de zeis naar de dood verwijzen. Het zou echter nog tientallen jaren duren voordat toepasselijke
voorstellingen op bidprentjes algemeen in gebruik kwamen. In de jaren 1750-1830 benutte men dikwijls de koperplaten van graveurs uit de 17e en 18e eeuw. Deze geven meestal taferelen uit de bijbel te zien en ook wel heiligen en symbolen.
Na 1830 werd het steeds gebruikelijker dat de afbeelding op een prentje correspondeerde met de functie. Op zowel de tekstzijde als de beeldzijde van het bidprentje verscheen de doodssymboliek, veelal in combinatie met een brede zwarte rouwrand. Overigens worden bidprentjes met een uitgesproken doodssymboliek ook wel doodsprentjes of knekels genoemd. Vele drukkers lieten zelf plaatjes ontwerpen of copiëren. De zinnebeeldige voorstellingen bleven in trek; verder koos men vooral beeltenissen van Christus, Maria en andere heiligen. Dit geldt ook voor de geïmporteerde prentjes, die bijna uitsluitend uit Frankrijk kwamen. Halverwege de 19e eeuw werd Parijs de prentenleverancier van Europa. Omdat de uitgevers in
die stad, gevestigd in en rond de Rue Saint Sulpice, een bepaalde stijl gemeen hadden, wordt wel gesproken van de “Saint Sulpicestijl”. Zoals we bij de bespreking van het algemene devotieprentje in deel I van dit artikel reeds
aangaven, was dit een romantische, zoetelijke, sentimentele stijl. Op de donkere en sombere bidprentjes kwam die tot uiting in een macabere doodssymboliek en lugubere voorstellingen. Dit genre, rond 1870 ontstaan, duidt men wel aan als “kerkhofsymboliek”. Men vindt op dit type prentjes graven met treurende nabestaanden of met engelen die een krans neerleggen, graven waaruit de doden opstijgen, kerkhoven met verzakte graven, met schedels en doodsbeenderen en nog veel meer van dit soort griezelige zaken. Later werden deze kerkhofprentjes ook in België geproduceerd en tot ver in onze eeuw zijn ze in gebruik gebleven, zij het in een wat minder drastische vorm. Enkele bekende Parijse uitgeverijen in deze periode waren Bouasselebel, Dopter en Turgis.
Vanaf 1900 werden steeds vaker prentjes gebruikt door uitgeverijen. We noemen de litho’s, ongekunsteld getekende prentjes, die we in onze streek vaak konden aantreffen in de periode 1900-1930. Sinds 1910 liep de ontwikkeling van het bidprentje vrijwel parallel met die van het devotieprentje. Er werden nieuwe soorten in omloop gebracht. Vanaf dat jaar groeide het gebruik om bekende schilderijen op het bidprentje af te drukken, bijvoorbeeld van Christus aan het kruis (onder meer D. Velasquez, Rubens en Van Dyck) of Maria als Mater Dolorosa (Carlo Dolci).
Tussen 1930 en 1960 ging vooral de firma Kunst Adelt te Maastricht (K.A.M.) op deze weg voort. Ook reproducties naar het werk van eigentijdse kunstenaars als Jan Toorop en zijn navolgers werden uitgegeven.
Omstreeks 1940 kwam er verzet tegen de sombere, zwarte rand waarmee de bidprentjes sinds 1870 bijna allemaal omgeven waren. Hij werd dan ook vaak weggelaten of vervangen door een smal paars of grijs randje. Tegen het einde van de jaren ’40
deed een lichter genre bidprentje zijn intrede: paarse, grijze en oker tinten overheersen. Deze tendens kende een voortzetting gedurende de jaren 1950-1960. De prentjes uit de jaren zeventig en tachtig zijn mooie kleurenprenten, terwijl de zwarte rouwrand is verdwenen. Tevens zijn de prentjes van steviger materiaal dan voorheen. Ze zijn ook vierzijdig: je moet het prentje openslaan om de tekst te kunnen lezen.
Vanaf 1960 zijn het vooral de prentjes van de firma’s Brakkenstein en Beuselinck die het vaakst voorkomen.
Beuselinck had in de jaren zeventig prentjes met kleurige tekeningen van een kruis in combinatie met brandende kaarsen.
De voorstellingen op bidprentjes
Kijken we nu wat nader naar het soort van religieuze voorstellingen die men op bidprentjes kan aantreffen.
Voor 1860 gebruikte men nog vaak algemene heiligenprentjes als bidprentje, daarna kwamen de speciaal ontworpen
doodsprentjes. Verreweg de meest geliefde voorstelling op de prentjes was de figuur van Christus of het kruisteken als symbolische uitbeelding van Zijn offer. Het lijden van Christus werd ook uitgebeeld op de zg. Ecce homoprentjes: een portret van Christus met op zijn hoofd een doornenkroon.
Afbeeldingen van heiligen werden na 1860 nog maar zelden gebruikt met uitzondering van Maria. Zij is dan afgebeeld als Mater Dolorosa, treurende moeder in verband met de dood van haar Zoon. Ook populair was de zogenaamde Pietà: een treurende Maria met op haar schoot liggend de zojuist van het kruis genomen Christus. In de loop der jaren werd het aandeel van de Mariaprentjes steeds minder.
Zoals we in de vorige paragraaf al bespraken, kwamen tussen 1870 en 1920 de zogenaamde kerkhofprentjes voor, waarop in donkergrijze of zwarte tinten kerkhofscènes waren afgebeeld met graftombes soms vergezeld van engelen die bijvoorbeeld een krans op het graf leggen. Deze categorie heeft echter procentueel nooit een grote omvang gehad.
Rond 1925 kwam het streven op om de liturgie meer bewust te doen beleven door de gewone kerkganger. Dit heeft ook invloed gehad op het bidprentje: men koos steeds vaker symbolen en teksten die ontleend zijn aan de kerkelijke rouwplechtigheden.
Vanaf 1960 onderging het bidprentje revolutionaire veranderingen. Tot dan voerden concrete, figuratieve afbeeldingen de boventoon: Christus aan het kruis, Christus met Heilig Hart, het Heilig Hart alleen, Maria enz. Nu ging men over
op een symbolische wijze van uitbeelding, met name van de kruisdood.
Zo kwam in plaats van de figuratieve afbeelding van Christus aan het kruis de symbolische weergave van het kruis zonder Christusfiguur, het kale kruis. Ook in de 19e eeuw kwam het abstracte kruisteken al voor, maar dan meestal in de vorm van een groot zwart kruis, dat het bidprentje domineerde. Het kale kruisteken werd vanaf 1970 kleurrijker afgebeeld en de tendens was om het minder dominant af te beelden. Het witte uitgezuiverde prentje werd geïntroduceerd, met in een van de hoeken een bescheiden, met dunne lijntjes getrokken, kruisteken. Een andere belangrijke verandering in de laatste decennia is de opkomst van het zogenaamde landschapsfotoprentje, dat hierboven al aan de orde is geweest. Uit de teksten onder de foto’s blijkt dat God ook in de natuur wordt gesymboliseerd: “De pracht van Uw natuur toont ons Uw grote liefde voor de mens”.

Portretfotobidprentjes
Vanaf het tweede kwart van de 19e eeuw kan men op het doodsprentje van vooraanstaande
personen een portret in steendruk of in staalgravure aantreffen. Toen rond 1865 de fotokunst zich wat meer ontwikkeld had, ging men kleine foto’s van de overledene op het prentje plakken, vaak in een daarvoor met opzet opengelaten ruimte. Later liet men ook wel een cliché maken van foto’s; afdrukken hiervan
of van echte foto’s zijn tot op de huidige dag als bidprentje in gebruik gebleven. Het is duidelijk dat op deze fotoprentjes het herinneringsaspect voorop staat.

Kinderbidprentjes
In het begin van de 20e eeuw ontstond er een eigen genre kinderbidprentjes. Voordien
gebruikte men meestal de prentjes die voor volwassenen bestemd waren, of een enkele keer gewone gekleurde kinderprentjes. Knderbidprentjes zijn meestal kleiner van afmeting dan normale bidprentjes. In plaats van de zwarte rouwrand hebben ze een blauwe, paarse of zilveren rand of is de rand geheel verdwenen.
De prentjes zijn niet donker en somber van karakter maar lieflijk en kleurrijk, beter passend bij de aard van het kind. Ook op deze prentjes treffen we regelmatig de Christusfiguur of het kruis aan, waarbij Jezus vaak is afgebeeld als kind. Ook opvallend is het voorkomen van de engelbewaarder.
Een bijzonder aspect van het kinderprentje is dat we op de tekstzijde vaak een gedicht aantreffen. Kinderen worden vaak vergeleken met een pas ontloken bloempje dat door de engel naar de Hemel gedragen wordt. Deze voorstelling kunnen we ook letterlijk op de beeldzijde aantreffen: op bepaalde prentjes wordt het kind door een engel naar de hemel gedragen. Ter vertroosting voor de bedroefde ouders wordt hun het hemelse geluk van hun kindje voorgehouden. Lang niet voor alle kinderen die een zogenaamde Engelenmis kregen werd een bidprentje gemaakt. Gestorven kindertjes waren immers engeltjes in de hemel en hadden geen gebed nodig.