BIDPRENT-Historie

Bid-en devotieprentjes
 
Inleiding,

Devotieprentjes zijn kleine bladen  perkament of papier met een  voorstelling van Christus, een heilige, een  godsdienstig symbool of een tafereel uit de bijbel. Ze worden ook wel  “santjes” genoemd naar het Latijnse
woord sanctus, dat heilige betekent. Het bidprentje is een bijzonder  soort devotieprentje,
uitgegeven naar aanleiding van het overlijden van een  bepaalde persoon.
Bidprentjes wekken op tot gebed voor het zielenheil van de  overledene en zijn tevens bedoeld om de herinnering aan een gestorvene levend  te houden. Het laten maken van een bidprentje is een katholiek gebruik;  protestanten bidden namelijk
niet voor de overledenen. Het is ontstaan in de  België in de 17e eeuw.
Vanaf 1850 is dit gebruik vrij algemeen. Ook nu nog ontvangt men in onze  streken, wanneer men een
uitvaart bijwoont, een prentje ter herinnering aan  de overledene. Het uitgeven van een bidprentje is dus nog steeds een levend  gebruik, zeker in Limburg. Door de teruggang in de katholieke geloofsbeleving kom je andere devotieprentjes zoals bijv. communieprentjes of professieprentjes niet vaak meer tegen. Bidprentjes werden en worden door  diverse uitgeverijen in serie
geproduceerd. De nabestaanden kiezen een toepasselijk  prentje uit en laten de achterzijde bedrukken door een plaatselijke drukkerij  of die van de begrafenisonderneming. Ze worden uitgereikt tijdens de  uitvaartmis van de overledene.
Vroeger werden ze daarna gewoonlijk bewaard in  het kerkboek. Bij iedere kerkgang werd het missaal gebruikt en viel het oog  erop. Toen door allerlei veranderingen  in de eredienst het kerkboek in onbruik raakte, werden de prentjes in een  doosje bewaard. Het godsdienstige gebruik van  bidprentjes is in onze tijd naar de achtergrond verdwenen.
Tegenwoordig  worden ze door heel wat mensen verzameld, Jaren geleden ben ik met verzamelen  begonnen t.b.v. heemkundekring “t oude grimbiaca ” en inmiddels  telt onze collectie bidprentjes en andere
devotieprentjes van (voormalige)  inwoners van de gemeente Opgrimbie en daarbuiten enkele duizenden exemplaren.  De oudste zijn ruim anderhalve eeuw oud en de verzameling geeft dus een  overzicht van de evolutie van zowel tekst als
afbeelding op deze prentjes. 

In dit deel gaat het over de  speciale variant van het  devotieprentje die bidprentje wordt genoemd. We  bespreken achtereenvolgens het  ontstaan van het bidprentje en de  ontwikkelingen betreffende het gebruik, de  wijze van opstellen van de  tekstzijde en de voorstellingen op de beeldzijde.  Tenslotte komen nog de  typen van het portretfotobidprentje en het
kinderbidprentje ter sprake. Ter  illustratie zijn voornamelijk exemplaren uit  onze verzameling afgedrukt.

Foto

Ontstaan en functies van het bidprentje

Het ontstaan van bidprentjes kan worden gesitueerd in de eerste helft van de 17e eeuw. De oudst bekende prentjes zijn gewone algemene devotieprentjes waarop aan de achterkant een handgeschreven tekst staat waarin een gebed gevraagd wordt voor een overledene, vandaar de benaming bidprentjes. Aanvankelijk werden alleen religieuzen bedacht. Omstreeks 1730 werden de eerste bidprentjes gedrukt. Pas na 1830 konden de prentjes ook worden aangetroffen in Limburg.
 Oorspronkelijk werd slechts voor priesters en voor leden van aanzienlijke of welgestelde families een bidprentje vervaardigd. Voor de gewone man werden er “invulprentjes” in de handel gebracht. Behalve doodshoofden en dergelijke vindt men hierop ook taferelen uit het vagevuur. Verder vermaningen of citaten uit de bijbel en een oproep tot gebed, waarin men zelf de naam en sterfdatum van de overledene kon invullen. Omdat vanaf het einde van de 18e eeuw de perkamenten prentjes steeds meer vervangen werden door goedkopere prentjes van papier, kwamen vanaf  dat moment ook minder kapitaalkrachtige personen in aanmerking. En toen vanaf 1850 overgeschakeld werd op mechanische massaproductie kwam het bidprentje binnen ieders bereik. De gewoonte om bij een begrafenis bidprentjes te geven is daarna pas algemeen geworden.
Soms werden op de prentjes van priesters de namen van overleden verwanten toegevoegd. Op dezelfde manier deelden, nog tot in de tweede helft van de 19e eeuw, eerder gestorven echtgenoten voor wie indertijd geen eigen prentje
was gemaakt, in het bidprentje van de huwelijkspartner die hen had overleefd.
Bidprentjes, ook wel doodsprentjes of doodssantjes genoemd, komen zoals reeds vermeld vrijwel uitsluitend bij katholieken
voor. De functie van het bidprentje was op de eerste plaats een oproep om te bidden voor het zielenheil van de overledene.
De achtergrond was het in de Middeleeuwen ontstane geloof in het bestaan van een vagevuur, een soort tussenvorm tussen
hemel en hel waarin de zondige zielen werden gezuiverd om uiteindelijk toch in de hemel te kunnen komen.

Foto

Op de derde plaats kon een bidprentje ook nuttig zijn voor het zielenheil van de gebruiker, omdat deze met zijn gebed, behalve voor de overledene, ook een aflaat voor zichzelf kon verdienen. Het betreft dan zg. aflaatprentjes. Een aflaat is de kwijtschelding door het kerkelijk gezag van tijdelijke straffen, nog uit te boeten voor reeds vergeven zonden.
Een volle aflaat kon men alleen verdienen met behulp van een aflaatprentje waarop de gekruisigde Jezus was afgebeeld. Volgens een decreet van paus Pius IX van 31 juli 1858 moest men het aflaatgebed bidden voor een
kruisbeeld na eerst gebiecht en gecommuniceerd te hebben. Meestal werd dit gebed dan ook afgedrukt naast een afbeelding van Christus aan het kruis op de voorzijde van het prentje.
Via het gebed voor de overledene konden de nabestaanden het zuiveringsproces gunstig beïnvloeden. Protestanten hebben deze gedachte altijd afgewezen, omdat zij niet willen tornen aan de almacht van God.
Een tweede functie van het bidprentje is het bewaren van de herinnering aan de overledene.

Foto

De tekstzijde van het bidprentje
De oudste bidprentjes zijn, zoals reeds gezegd, met de hand geschreven en de tekst is heel kort. Hij bevat niet meer dan een oproep tot gebed en de naam en de sterfdatum van de overledene. Met deze sobere gegevens heeft men jarenlang volstaan, ook toen men, rond 1730, deze teksten ging drukken.
Langzamerhand ging men meer levensbijzonderheden vermelden: de leeftijd, vaak tot op de dag nauwkeurig, de datum en plaats van geboorte, de naam van degene met wie de overledene gehuwd was, de datum van de begrafenis
enz. Daaronder een kort gebed, b.v. Heer, geef hem de eeuwige rust.
Om het leven van de gestorvene te typeren en de achterblijvenden te vermanen en te troosten, plaatste men al spoedig onder deze biografische gegevens een of meer citaten uit de bijbel of uit het werk van kerkelijke schrijvers.
De tekstzijde van het prentje, zoals die zich in de 19e eeuw ontwikkelde, kan onderverdeeld worden in het vignet, de aanhef, de
persoonsgegevens, de In Memoriamtekst en het Requiescat in pace (Rust in  vrede).

 Het vignet
 De tekst op het bidprentje werd in de regel voorafgegaan door een vignet. Dit vignet is meestal een kruisje, maar ook doodshoofdjes, zandlopers en engeltjes komen voor. Als het om de dood van een priester gaat treffen we kelkjes aan. Ook vinden we aanroepen als  J(ezus)M(aria)J(ozef).
Al vanaf 1940 werd op de meerderheid van de prentjes geen vignet meer afgedrukt waarna dit in de jaren zeventig geheel
verdween.

De  aanhef
De meest populaire aanhef op bidprentjes, vanaf het ontstaan tot aan de Tweede Wereldoorlog, was de oproep: “Bid voor de ziel van zaliger …”. Na 1945 gebruikte men moderner klinkende varianten als “Gedenk in uw gebeden” en “Laat
ons bidden voor …”. Duidelijk werd hierin tot uitdrukking gebracht wat de bedoeling was van het prentje: het gebed voor de overledene.
De belangrijkste omwenteling van  na de oorlog is dat het bidprentje tot  herinneringsprentje evolueerde. Het is  niet langer het zielenheil van de  overledene dat centraal staat, maar de  herinnering aan hem bij de nabestaanden,
  hetgeen uitgedrukt wordt in een  aanhef als “In memoriam …” of “Ter  herinnering aan  …

Foto

De  persoonsgegevens
De  persoonsgegevens nemen een  prominente plaats in op het bidprentje. Onder de naam van de overledene,  meestal vet gedrukt in een groter lettertype, volgen de geboorte- en  sterfdatum alsmede de plaats van geboorte en  sterven. Datum en plaats van de  begrafenis kan men ook aantreffen. Bij gehuwden staat
gewoonlijk de naam van  de echtgenoot vermeld. Beroep en doodsoorzaak zijn meestal niet aangegeven.  Wel komt een indicatie voor betreffende de wijze van overlijden: plotseling,  na een langdurig lijden, door een noodlottig  ongeval. Tussen 1870 en 1960 treffen we  regelmatig de vermelding aan dat de
overledene lid was van een vrome  vereniging of broederschap. In het aangezicht van de Heer kon het namelijk  geen kwaad als gewezen kon worden op het  lidmaatschap van bijv. de  Aartsbroederschap van de H. Familie. Na 1960 werden dergelijke verenigingen  in de Belgische katholieke kerk zeldzaam, waardoor
we ze ook niet meer op het bidprentje  tegenkomen. Kerkelijke  en wereldlijke  onderscheidingen worden niet vergeten, evenals allerlei functies  die men in  het kerkelijke of maatschappelijke leven had vervuld. Voor  sommige  overledenen kwam men plaats tekort en zij kregen dan een dubbel prentje  waar  meer op kon.
In de 19e eeuw maar met name in de  periode 1900-1960 werd het op de bidprentjes aangegeven als de overledene was  voorzien van de laatste sacramenten. De laatste twintig jaar komt dit  aanmerkelijk minder vaak voor. Als verklaring kan worden gegeven dat dit sacrament na het Tweede Vaticaans Concilie van karakter is veranderd. Men spreekt sindsdien niet meer van het sacrament van de stervenden, maar van het sacrament voor de zieken, dat niet meer zo laat mogelijk voor het sterven wordt toegediend,  maar aan een
ernstig zieke die nog bij volle bewustzijn is. Omdat het vooral  een functie naar de zieke heeft, beschouwt men het als minder zinvol om op  het bidprentje te vermelden.

De In  memoriamtekst
De In  memoriamtekst of het  rouwbeklag beslaat het grootste deel van de tekstzijde van het bidprentje. Tot 1920 geschiedde het rouwbeklag  op vrijwel alle prentjes in de vorm van toepasselijk geachte bijbelteksten of  teksten van kerkelijke schrijvers. Gemiddeld staan op ieder prentje tussen de  vier en tien van dergelijke citaten. Om de keuze voor goede  bijbelteksten te vergemakkelijken werden boekjes in omloop gebracht waaruit  de priester of de koster een verantwoorde keuze kon maken. Het bidprentje werd zo een soort  cliché. Steeds maar weer komen we dezelfde teksten tegen, overgeschreven van  oudere prentjes of uit de
voorbeeldboekjes, vaak zonder persoonlijke gedachte. In de periode 1920-1939, een  overgangstijd, werden de bijbelcitaten nog wel gebruikt, maar steeds vaker  zonder bronvermelding. De In memoriamtekst kreeg daardoor het karakter van  één aaneengesloten tekst over de overledene. Na de oorlog
kwam het steeds  vaker voor dat de direct nabestaanden het bidprentje samenstelden en werd de  herinneringstekst persoonlijker. De structuur van de In memoriamtekst heeft in de loop der jaren weinig verandering ondergaan. De In memoriamtekst kent een vaste opbouw die in vier onderdelen uiteenvalt. Over 
het algemeen wordt ingegaan op het leven van de overledene (zijn karakter, zijn geloof), zijn dood (toespelingen op de wijze van sterven: plotseling, na  een langdurig lijden, na een lang leven), het heilsperspectief (de  rechtvaardige gelovige wacht het eeuwig leven door het offer van Christus) en  de
nabestaanden. In het laatste onderdeel van de In memoriamtekst worden de  nabestaanden die het sterven moeten verwerken regelmatig toegesproken. Ook wordt hun vaak een raad meegegeven: “Dierbare Kinderen weest sterk in Uw vertrouwen op God. Bewandelt Zijn wegen en onderhoudt Zijn geboden, zoals ik  U
altijd heb voorgehouden, dan zult gij gelukkig De In memoriamtekst heeft aldus  een logische opbouw. Uitgangspunt is de brute ingreep van de dood. Een mens  is gestorven (op welke  manier?), wat
was het voor een mens?, waar is deze  mens naartoe? en, tenslotte, hoe moeten de nabestaanden dit verlies  verwerken? Op deze voor de hand liggende vragen tracht het bidprentje een  antwoord te  formuleren.

Het  Requiescat in pace (Rust in  vrede)
De tekstzijde van het bidprentje wordt over het algemeen afgesloten met een “Hij ruste in vrede!” of  met de
Latijnse afkorting R.I.P.  (Requiescat in pace). Ook spreuken als  “Mijn Jesus barmhartigheid (100 dagen aflaat)” of “Zoet hart  van Maria, wees mijn heil (300 dagen aflaat)” komen  voor.
In de jaren zestig verdwenen de  spreuken geleidelijk aan, maar ook nu nog eindigen veel bidprentjes heel  natuurlijk met:
Rust in vrede. De laatste dertig jaar komen  voornamelijk dubbele (vierzijdige) bidprentjes voor, waarop tevens is gedrukt  een dankbetuiging van de nabestaanden voor de getoonde belangstelling na het  overlijden en voor de aanwezigheid bij de uitvaart. Tot in de jaren ’50 van deze eeuw  kon men op bidprentjes helemaal onderaan de naam van de drukkerij aantreffen  of die van de koster. Tegenwoordig is het gebruikelijk dat een familielid van  de overledene het bidprentje samenstelt, maar vroeger was dat de taak van de  koster of de
pastoor. De koster droeg vaak de zorg voor het totstandkomen van  het prentje. 
Hij benaderde de nabestaanden voor de keuze van de beeldzijde en  wanneer hij de tekst niet zelf opstelde, haalde hij deze op bij de pastoor.  Voor deze dienst ontving de koster een zekere provisie

Foto

De beeldzijde van het  bidprentje
 Bidprentjes waren oorspronkelijk  algemene devotieprentjes (heiligenprentjes) die door de tekst op de keerzijde  een andere bestemming  kregen. Bij de oudste exemplaren was er nog geen enkel  verband tussen de voorstelling en de tekst.
Toch werden er in de 17e eeuw al prentjes  gemaakt die betrekking hebben op dood en vergankelijkheid. Ze hadden echter  geen tekst op de achterzijde en waren moraliserend bedoeld. Er stonden  symbolen of zinnebeelden (emblemen) op van de kortstondigheid van het leven,  zoals de schedel, de zandloper, bloemen en zeepbellen. Daaronder vermaningen  als “Omnia
Vanitas” (Alles is ijdelheid). Ook de kaars,  muziekstukken en een uurwerk symboliseren de aardse vergankelijkheid, terwijl  ook de afgebroken zuil en de zeis naar de dood verwijzen. Het zou echter nog tientallen  jaren duren voordat toepasselijke
voorstellingen op bidprentjes algemeen in  gebruik kwamen.  In de jaren 1750-1830 benutte men  dikwijls de koperplaten van graveurs uit de 17e en 18e eeuw. Deze geven  meestal taferelen uit de bijbel te zien en ook wel heiligen en symbolen.
Na 1830 werd het steeds  gebruikelijker dat de afbeelding op een prentje correspondeerde met de  functie. Op zowel de tekstzijde als de beeldzijde van het bidprentje  verscheen de doodssymboliek, veelal in combinatie met een brede zwarte  rouwrand. Overigens worden bidprentjes met een uitgesproken doodssymboliek  ook wel doodsprentjes of knekels genoemd. Vele drukkers lieten zelf plaatjes  ontwerpen of copiëren. De zinnebeeldige voorstellingen bleven in trek; verder  koos men vooral beeltenissen van Christus, Maria en andere heiligen. Dit  geldt ook voor de geïmporteerde prentjes, die bijna uitsluitend uit Frankrijk  kwamen. Halverwege de 19e eeuw werd Parijs  de prentenleverancier van Europa. Omdat de uitgevers in
die stad, gevestigd  in en rond de Rue Saint Sulpice, een bepaalde stijl gemeen  hadden, wordt wel  gesproken van de “Saint Sulpicestijl”. Zoals we bij de bespreking  van het algemene devotieprentje in deel I van dit artikel reeds
aangaven, was  dit een romantische, zoetelijke, sentimentele stijl. Op de donkere en sombere  bidprentjes kwam die tot uiting in een macabere doodssymboliek en lugubere voorstellingen.  Dit genre, rond 1870 ontstaan,  duidt men wel aan als “kerkhofsymboliek”. Men vindt op dit type  prentjes graven met treurende nabestaanden of met engelen die een krans  neerleggen, graven waaruit de doden opstijgen, kerkhoven met verzakte graven,  met schedels en doodsbeenderen en nog veel meer van dit soort griezelige  zaken. Later werden deze kerkhofprentjes  ook in België geproduceerd en tot ver in onze eeuw zijn ze in gebruik  gebleven, zij het in een wat minder drastische vorm. Enkele bekende Parijse  uitgeverijen in deze periode waren Bouasselebel, Dopter en Turgis.
Vanaf  1900 werden steeds vaker  prentjes gebruikt door uitgeverijen. We noemen de litho’s, ongekunsteld getekende prentjes, die we in onze  streek vaak konden aantreffen in de periode 1900-1930. Sinds 1910 liep de ontwikkeling  van het bidprentje vrijwel parallel met die van het devotieprentje. Er werden  nieuwe soorten in omloop gebracht. Vanaf dat jaar groeide het gebruik om  bekende schilderijen op het bidprentje af te drukken, bijvoorbeeld van  Christus aan het kruis (onder meer D. Velasquez, Rubens en Van Dyck) of Maria  als Mater Dolorosa (Carlo Dolci).
Tussen 1930 en 1960 ging vooral de firma  Kunst Adelt te Maastricht (K.A.M.) op deze weg voort. Ook reproducties naar  het werk van eigentijdse kunstenaars als Jan Toorop en zijn navolgers werden  uitgegeven.
 Omstreeks 1940 kwam er verzet  tegen de sombere, zwarte rand waarmee de bidprentjes sinds 1870 bijna  allemaal omgeven waren. Hij werd dan ook vaak weggelaten of vervangen door  een smal paars of grijs randje. Tegen het einde van de jaren ’40
deed een  lichter genre bidprentje zijn intrede: paarse, grijze en oker tinten overheersen. Deze tendens kende een voortzetting gedurende de jaren  1950-1960. De prentjes uit de jaren zeventig  en tachtig zijn mooie kleurenprenten, terwijl de zwarte rouwrand is  verdwenen. Tevens zijn de prentjes van steviger materiaal dan voorheen. Ze  zijn ook vierzijdig: je moet het prentje openslaan om de tekst te kunnen  lezen.
 Vanaf 1960 zijn het vooral de  prentjes van de firma’s  Brakkenstein en Beuselinck die het vaakst  voorkomen.
 Beuselinck had in de jaren  zeventig prentjes met kleurige tekeningen van een kruis in combinatie met  brandende kaarsen.
De voorstellingen op  bidprentjes
 Kijken we nu wat nader naar het  soort van religieuze voorstellingen die men op bidprentjes kan  aantreffen.
 Voor 1860 gebruikte men nog vaak  algemene heiligenprentjes als bidprentje, daarna kwamen de speciaal ontworpen 
doodsprentjes. Verreweg de meest geliefde  voorstelling op de prentjes was de figuur van Christus of het kruisteken als  symbolische uitbeelding van Zijn offer. Het lijden van Christus werd ook  uitgebeeld op de zg. Ecce homoprentjes: een portret van Christus met op zijn  hoofd een doornenkroon.
 Afbeeldingen  van heiligen werden  na 1860 nog maar zelden gebruikt met uitzondering van  Maria. Zij is dan  afgebeeld als Mater Dolorosa, treurende moeder in verband met de dood van  haar Zoon. Ook populair was de zogenaamde Pietà: een treurende Maria met op  haar schoot liggend de zojuist van het kruis genomen Christus. In de loop der  jaren werd het aandeel van de Mariaprentjes steeds minder.
Zoals we in de vorige paragraaf al  bespraken, kwamen tussen  1870 en 1920 de zogenaamde kerkhofprentjes voor,  waarop in donkergrijze of  zwarte tinten kerkhofscènes waren afgebeeld met  graftombes soms vergezeld van  engelen die bijvoorbeeld een krans op het graf  leggen. Deze categorie heeft  echter procentueel nooit een grote omvang  gehad.
 Rond 1925 kwam het streven op om  de liturgie meer bewust te  doen beleven door de gewone kerkganger. Dit heeft  ook invloed gehad op het  bidprentje: men koos steeds vaker symbolen en  teksten die ontleend zijn aan de  kerkelijke rouwplechtigheden.
 Vanaf  1960 onderging het  bidprentje revolutionaire veranderingen. Tot dan voerden  concrete,  figuratieve afbeeldingen de boventoon: Christus aan het kruis,  Christus met  Heilig Hart, het Heilig Hart alleen, Maria enz. Nu ging men over
op een  symbolische wijze van uitbeelding, met name van de  kruisdood.
 Zo kwam in plaats van de  figuratieve afbeelding van Christus  aan het kruis de symbolische weergave van  het kruis zonder Christusfiguur, het kale kruis. Ook in de 19e eeuw kwam het  abstracte kruisteken al voor, maar dan  meestal in de vorm van een groot zwart  kruis, dat het bidprentje domineerde. Het kale kruisteken werd vanaf 1970  kleurrijker afgebeeld en de tendens was om het minder dominant af te beelden.  Het witte uitgezuiverde prentje werd geïntroduceerd, met in een van de hoeken  een bescheiden, met dunne lijntjes getrokken, kruisteken. Een andere belangrijke verandering  in de laatste decennia is de opkomst van het zogenaamde  landschapsfotoprentje, dat hierboven al aan de orde  is geweest. Uit de  teksten onder de foto’s blijkt dat God ook in de natuur  wordt gesymboliseerd:  “De pracht van Uw natuur toont ons Uw grote liefde voor  de mens”.

Foto

Portretfotobidprentjes
Vanaf het tweede kwart van de 19e  eeuw kan men op het doodsprentje van vooraanstaande
personen een portret in  steendruk of in staalgravure aantreffen. Toen rond 1865 de fotokunst zich wat  meer ontwikkeld  had, ging men kleine foto’s van de overledene op het prentje  plakken, vaak in een daarvoor met opzet opengelaten ruimte. Later liet men  ook wel een cliché maken van foto’s; afdrukken hiervan
of van echte foto’s  zijn tot op de huidige dag als bidprentje in gebruik gebleven. Het is  duidelijk dat op deze fotoprentjes het herinneringsaspect voorop  staat.

Foto

Kinderbidprentjes
In het begin van de 20e eeuw  ontstond er een eigen genre kinderbidprentjes. Voordien
gebruikte men meestal  de prentjes die voor volwassenen bestemd waren, of een enkele keer gewone  gekleurde kinderprentjes. Knderbidprentjes zijn meestal kleiner van afmeting dan normale bidprentjes. In plaats van de zwarte  rouwrand hebben ze een blauwe, paarse of zilveren rand of is de rand geheel  verdwenen.
De prentjes zijn niet donker en somber van karakter maar lieflijk  en kleurrijk, beter passend bij de aard van het kind. Ook op deze prentjes treffen we regelmatig de Christusfiguur of het kruis aan, waarbij Jezus vaak is afgebeeld als kind. Ook opvallend is het voorkomen van de engelbewaarder.

Een bijzonder aspect van het  kinderprentje is dat we op de tekstzijde vaak een gedicht aantreffen.  Kinderen worden vaak vergeleken met een pas ontloken bloempje dat door de  engel naar de Hemel gedragen wordt. Deze voorstelling kunnen we ook  letterlijk op de beeldzijde aantreffen: op bepaalde prentjes wordt het kind  door een engel naar de hemel gedragen. Ter vertroosting voor de bedroefde  ouders wordt hun het hemelse  geluk van hun kindje voorgehouden. Lang niet voor alle kinderen die  een zogenaamde Engelenmis kregen werd een bidprentje gemaakt. Gestorven  kindertjes waren immers engeltjes in de hemel en hadden geen gebed nodig.